Vrouwenparklaan (Rotselaar)

Kort

Abdij van Vrouwenpark (kort voor 1215-1796), voormalige cisterciënzerinnenabdij op de site van het huidig Montfortcollege.

Duiding

Vrouwenpark was een abdij die tot de vrouwelijke tak behoorde van de Orde van de cisterciënzers. Die kloosterorde was in 1098 gesticht te Cîteaux (ten zuiden van Dijon), als reactie op de rijkdom van de benedictijnen. De stichters wilden terugkeren naar het oorspronkelijke armoede-ideaal van het kloosterwezen. De Orde werd een groot succes en verspreidde zich in de twaalfde eeuw over heel Europa. In ons land werden in de twaalfde eeuw acht cisterciënzerabdijen gesticht. De bekendste zijn Orval, Ter Duinen (Koksijde) en in Brabant, Villers-la-Ville.

Rond 1200 wilden vele vrouwen uit hogere standen eveneens gaan samenleven in gelovige gemeenschappen. Zo ontstonden tussen 1200 en 1250 niet minder dan 55 cisterciënzerinnenkloosters in de Nederlanden: een ware explosie. Kort vóór 1215 ontstaat ook in Rotselaar een cisterciënzerinnenabdij: zij krijgt de mooie naam “Vrouwenpark”. Stichter was heel waarschijnlijk ridder Arnold van Rotselaar. Hij was een ex-ministeriaal of vooraanstaand dienstman van de hertog van Brabant, afkomstig uit Leuven, die Rotselaar van de hertog in leen had gekregen en er bij de Dijle een burcht had gebouwd. Rond 1230 traden de van Rotselaars toe tot de hoogste Brabantse adel, en de familie breidde de heerlijkheid Rotselaar uit over Werchter (met Wakkerzeel en Tremelo) en Haacht. Arnold van Rotselaar stichtte de abdij in een omheind stuk bos dat als wildpark dienst deed: vandaar de naam “park” (ook de abdij van Park te Heverlee werd gesticht in een wildpark, dat van de hertog van Brabant). “Vrouwen-” verwijst naar de adellijke dames die deze abdij gingen bevolken.

De abdij groeide snel in bezit en aanzien. Zij kreeg van allerlei schenkers veel gronden en hoeven in de streek, vooral rond Tienen. Toen rond 1220 een jodin uit Leuven, Rachel, zich bekeerde tot het christendom, vluchtte zij naar Vrouwenpark om te ontkomen aan de woede van haar ouders. Catharina, zoals haar christelijke naam luidde, werd na haar dood zalig verklaard (“Catharina van Vrouwenpark”). (Voor meer info: zie de ‘Catharinalaan’.)

Hoeveel personen de abdij bevolkten tijdens de middeleeuwen, weten we niet. Van de zestiende tot de achttiende eeuw telde Vrouwenpark steeds ongeveer 18 tot 25 nonnen (plus de abdis), en 11 tot 15 conversen of lekenbroeders. Daarnaast was er nog een onbekend aantal meiden en knechten. Typisch voor de Orde van Cîteaux was het onderscheid tussen monniken/zusters en lekenbroeders/lekenzusters of “conversen”. De monniken/zusters behoorden tot de adel, ridderstand of rijke burgerij, en konden lezen, wat belangrijk was voor het lezen en zingen van Bijbelse teksten; de conversen kwamen vaak uit landbouwersfamilies en waren ongeschoold.

Een dag in de abdij bestond uit een evenwichtige mengeling van gemeenschappelijk koorgebed in de kerk (negen keer op 24 uur, waarvoor de zusters dus ook ‘s nachts moesten opstaan), privégebed (twee uur per dag), en (lichte) handenarbeid. De zusters verrichtten lichte handenarbeid (spinnen, naaien, borduren van liturgische gewaden); het zware werk op de abdijhoeven (zoals de grote hoeve in Wommersom) was voor de conversen.

De nonnen droegen een ruw kleed van witte wol met lederen riem en een zwarte kap, wollen sokken en schoenen van ruw leder. Zij verlieten nooit de eigenlijke kloostergebouwen: zij waren dus werkelijk afgesloten van de buitenwereld.

Eén keer per dag vergaderden alle nonnen in de kapittelzaal: daar werd dan een hoofdstuk (of “kapittel”) uit de Regel van Benedictus voorgelezen, over allerlei zaken beraadslaagd en moesten de nonnen hun fouten en misstappen meedelen, ook die van de medezusters. De abdis legde dan een gepaste straf op.

De maaltijden vonden plaats in de refter, in absolute stilte. De tafels stonden in rijen langs de muur. De nonnen aten aan één zijde van de tafels, met het gezicht naar de muur, zodat zij elkaar niet konden aankijken. Tijdens de maaltijd las één van hen een gewijde tekst voor vanop een hoger geplaatst gestoelte tegen één der wanden. De nonnen waren echte vegetariërs: ze aten geen vlees of eieren, maar roggebrood, fruit, en vis of schelpdieren. Er werd geen vet gebruikt in de keuken. Elke non kreeg een welbepaalde portie wijn: een drankgewoonte die met de Regel van Benedictus uit Italië was overgewaaid. Zo bezat de abdij tot in de jaren 1560 een wijngaard te Rotselaar. En dan waren er nog de vele en lange vastenperioden: de Advent, de eigenlijke veertigdaagse Vasten voorafgaand aan Pasen, en bepaalde feestdagen, plus vastendagen die eigen waren aan de Orde van Cîteaux, zoals de periode van 14 september tot de Advent. Er werden daarom grote hoeveelheden vis, mosselen en oesters gegeten (tijdens de opgraving van 1997-1999 werden vele oesterschelpen opgedolven). Vrouwenpark had twee karpervijvers: een lange, smalle vijver, tussen de abdijdreef en de Losting; en de grote karpervijver, tussen de Winge en de Drielindenstraat (in 2012 is op die plaats een overstromingsgebied aangelegd).

In de middeleeuwen kwam de bezoeker langs de oude weg van Leuven naar Aarschot: die liep langs de huidige Drielindenstraat en de Eekstraat. De lange, rechte dreef, die nu nog altijd bestaat, leidde naar de abdijpoort. Aan de Wingebrug bevond zich de watermolen van Vrouwenpark (het ‘Dievemoleke’, genoemd naar het gehucht Dieve, zoals het gehucht Drie Linden toen heette).

Heel het abdijdomein was omringd door grachten en voor een deel ook door een muur. De grachten (nu verbreed tot vijvers) worden nog steeds gevoed door de Winge. De muur vormde de symbolische afsluiting tussen de nonnengemeenschap en de buitenwereld. Via een poortgebouw (het venstertje bleef bewaard, in het muurrestant naast de brug) kwam men in het buitengedeelte van de abdij. Daar werkten de conversen, de hoevepachter, de meiden en knechten. Alleen de conversen werden toegelaten in de abdijkerk. De pachter, de meiden en knechten waren aangewezen op de kerk van Wezemaal. Vrouwenpark lag weliswaar binnen de grens van de heerlijkheid Rotselaar, maar viel onder de parochie Wezemaal.

De eigenlijke abdijgebouwen (het eigenlijke ‘klooster’, van het Latijnse claustrum: een afgesloten plaats) waren voorbehouden waren voor de nonnen en de conversen of lekenzusters. Middelpunt van het klooster was een kleine, vierkante hof. Rond deze kloosterhof liep een open galerij, de kloostergang, die alle kloostergebouwen met elkaar verbond. Daarrond werden de kloostergebouwen geschikt, die dus samen een groot vierkant vormden. De kerk bevond zich aan de noordzijde, en was, zoals de meeste kerken, van west naar oost gericht. Aan de westzijde lag de ‘conventsvleugel’ of de vleugel van de nonnen, met op de benedenverdieping: de kapittelzaal, de refter, de keuken, en misschien ook de vleugel van de novicen (jonge zusters die de kloostergeloften nog niet hadden afgelegd); op de bovenverdieping strekte zich de slaapzaal uit.

De zuidvleugel herbergde waarschijnlijk de werkplaats voor de nonnen en een aparte werkplaats voor de lekenzusters. In de westvleugel, op eerbiedige afstand dus van de conventsvleugel, lag de refter van de conversen; en de voorraadkelder of het cellarium, een prachtige constructie uit de dertiende eeuw, het enige middeleeuwse kloostergebouw dat is blijven bestaan, én bovendien het enige bewaard gebleven middeleeuwse cellarium van alle 55 cisterciënzerinnenabdijen in de Nederlanden. Ook dit is één van de unieke historische architecturale parels die Rotselaar rijk is.

Elke nonnenabdij stond onder supervisie van een biechtvader: die van Vrouwenpark was doorgaans een monnik afkomstig van de grote abdij van Villers. De biechtvader verbleef in een apart gebouw: het priesterhuis, vandaag verkeerdelijk de oude ‘proosdij’ geheten. De ‘oude proosdij’ dateert uit het midden van de zeventiende eeuw. Vooral aan de achterzijde is de originele zeventiende-eeuwse bouwstijl nog gaaf bewaard.

De abdijkerk was een langwerpig rechthoekig gebouw uit de dertiende eeuw (ca. 1275), met een veelhoekig koor, met op het dak een eenvoudig, houten klokkentorentje (een ‘dakruiter’). Uit de opgravingen van 1997-1999 bleek dat de kerk van Vrouwenpark vijftig meter lang was. We vonden tevens aan de noordzijde een uitspringend gedeelte, vermoedelijk een kapel voor gasten. Het koor was voorzien van een prachtig stenen, gotisch gewelf. De gewelfvlakken werden gedragen door gewelfribben in ijzerzandsteen. Vele fragmenten van die ribben werden teruggevonden. Waar al deze ribben samenkwamen, op het hoogste punt in het gewelf, was een prachtig versierde sluitsteen aangebracht. Die steen werd teruggevonden in 1955. Aan de onderkant is een kind- of engelenhoofdje gebeeldhouwd, omringd door ranken. Aan de westkant is de kroning van Maria uitgebeeld: Christus kroont Maria tot Hemelkoningin. Zelfs resten van de middeleeuwse beschildering zijn bewaard : blauw, rood en zelfs goudverf.

Op het einde van de zestiende eeuw, toen ons land lange tijd in oorlog was met Spanje, moesten de nonnen de abdij verlaten, en verbleven zij in een “vluchthuis” of refugie binnen de veilige stadsmuren van Leuven. Pas rond het midden van de zeventiende eeuw verving een abdis van Spaanse afkomst een groot deel van de vervallen gebouwen door nieuwe gebouwen: van deze zeventiende-eeuwse “nieuwe abdij” bestaan nog het vroeger abdissenhuis, de boerderijgebouwen (met jaartal boven de deur: 1671) en het sierlijke bakstenen huis van de biechtvader.

Vrouwenpark hield abrupt op te bestaan in 1796, tijdens de Franse Revolutie, toen de Fransen ons land bezet hadden en alle abdijen afschaften. In 1814 werd het voormalige abdijdomein gekocht door Jean-Baptiste Moerincx, een rijke Antwerpse burger. De familie Moerinckx liet alles wat herinnerde aan het kerkelijke karakter, volledig afbreken; niet de boerderij, de ‘proosdij’ en het abdissenkwartier, dat zij tot haar woonhuis inrichtte. De plafonds met fraai stucwerk dateren uit die periode. Dit gebouw stond bekend als ‘het Moerincxkasteel’. Op de site van de middeleeuwse abdijgebouwen legde de familie een romantisch Engels park aan. Nieuwe vijvers werden uitgegraven, en met de uitgegraven aarde werden de abdijruïnes bedekt: die liggen vandaag nog onder de heuvels in het park. Een deel van het middeleeuwse puin werd gebruikt om ‘folies’ aan te leggen: neogotische bruggetjes en het bekende prieel tegen de Aarschotsesteenweg. In die bouwsels herkent men nog dertiendede-eeuwse gebeeldhouwde zuiltjes en kapitelen: zuivere middeleeuwse kunst in een 19de-eeuwse nabootsing van de middeleeuwen. Van de middeleeuwse gebouwen bleef alleen het dertiende-eeuwse cellarium gespaard: dat werd als een kunstmatige grot geïntegreerd in het nieuwe park.

De familie Moerinckx zou hier blijven wonen tot 1926, toen zij het domein verkocht aan de paters Montfortanen. Die vonden hier de locatie voor een seminarie, een jongensschool voor de vorming van priesters: het begin van het Montfortcollege.

Vrouwenpark in 1596-1598 (het zuiden ligt boven)

Het Cellarium in Abdij van Vrouwenpark, midden dertiende eeuw

Informatie en foto's: dr. Bart Minnen, historicus verbonden aan de KU Leuven.