Ernest Claesstraat

Kort

Ernest Claes (1885-1968), bekende Vlaamse schrijver uit Zichem. Met als bekendste boek 'De Witte' uit 1920.

Duiding

Andreas Ernest Josephus Claes, geboren op 24 oktober 1885, kwam als zevende kind van negen ter wereld in het gezin van de kleine boer en boomkweker Joseph Claes en Maria Theresia Lemmens. Hij zou later bekend worden als Ernest Claes.

Claes volgde de kleuterklassen bij de zusters Annonciaden in Zichem en aansluitend de lagere school. Na zijn plechtige communie in 1895, het jaar dat zijn vader overleed, moest hij meehelpen op de boerderij. Omdat zijn gezondheid te wensen overliet, kwam Ernest eind 1897 in de drukkerij van de abdij van Averbode terecht om er te werken als drukkershulp en secretaris van ‘De bode van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart’. Daar zou hij drie belangrijkste personen leren kennen: de onvermoeibare organisator pater Franken, de grootsprakerige artiest en joviale mens pater Schoenaers, en Louis Drijvers (afkomstig uit Rotselaar maar wonende te Zichem). Niet lang daarna werd Louis Drijvers zijn grote vriend. Drijvers was een gebrekkige, sukkelachtige man die elke dag op twee stokken en later met een wagentje naar de abdij kwam maar in het gebroken lichaam huisde een grote, edele ziel. “Met hem heb ik de schoonste uren doorgebracht van mijn latere vakantiedagen. Bijna elke dag was ik bij hem. Na zijn werk spraken wij over literatuur en Vlaamse Beweging - hij was natuurlijk een vurig flamingant - en geen mens heeft mij meer aangemoedigd tot schrijven dan Louis Drijvers."

In 1898 kon Ernest Claes door toedoen van pater Schoenaerts en de abt Gummarus Crets zijn humaniorastudies aanvangen aan het Sint-Jozefscollege in Herentals. Zeven jaar lang logeerde hij met andere leerlingen in de Bovenrij, bij de modiste en winkelierster Josefina Janssens. Tijdens zijn collegejaren stond hij bekend als een ijverige student. Hij werd een grote bewonderaar van Albrecht Rodenbach en kreeg interesse voor de Vlaamse Beweging.

Na een bewogen humanioratijd in Herentals komt Ernest Claes naar de Leuvense universiteit. De studies verliepen hoofdzakelijk in het Frans, vandaar zijn streven naar Vlaamse ontvoogding. Op aanraden van prelaat Crets studeert hij er Germaanse Filologie. Samen met het studentikoze leventje vervult hij zijn legerdienst in de ‘Compagnie universitaire’. De aanzet tot schrijver worden vindt hij in het studentengenootschap ‘Met Tijd en Vlijt’ en het tijdschrift ‘Ons Leven’, waarvan hij hoofdredacteur was van 1909-1910. In 1908 waren er al een paar hoofdstukken van ‘De Witte’ verschenen. Ernest Claes promoveerde tot doctor in de Germaanse Filologie in 1911 met het proefschrift over ‘Het proza van Potgieter’.

Tijdens het Mariaal Congres van 1910 in de Abdij van Averbode leerde hij zijn Nederlandse echtgenote Stephanie Vetter kennen. Het huwelijk werd ingezegend te Mortsel in de Heilig Kruiskerk op 29 oktober 1912.

In 1913 werd hij vertaler en vanaf 1933 directeur van het Beknopt Verslag van het Belgisch Parlement.

Ernest Claes werd gemobiliseerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de slag om Namen werd hij op 24 augustus 1914 zwaargewond en krijgsgevangene genomen. Later, na zijn gevangenschap in de gevangenis van Namen, wordt hij naar (Erfurt) Duitsland weggevoerd. In 1915 werd hij vrijgelaten en hij bereikte via Zwitserland Frankrijk waar hij korte tijd tolk was bij het Britse leger. Later kreeg hij een opdracht bij de administratieve diensten van de Belgische regering in Le Havre. In 1916 werd hij wegens permanente invaliditeit definitief uit het leger ontslagen, maar bleef hij in dienst als ambtenaar. Hij was in die tijd ook correspondent voor kranten en tijdschriften. Na de oorlog herneemt hij zijn functie als ambtenaar van de ondersteunende diensten in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Claes was Vlaamsgezind en leunde aan bij de Frontpartij en later het VNV. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schaarde hij zich achter de Volksbeweging onder leiding van het VNV wat hem later zwaar aangerekend werd. In 1944 werd hij beschuldigd van collaboratie en voor drie maanden opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Voor de Krijgsraad en voor het Krijgshof werd hij telkens vrijgesproken. Later kreeg hij ook zijn politieke en burgerrechten terug. In een brief van 9 maart 1948, gericht aan zijn vriend en toenmalig Kamervoorzitter Frans Van Cauwelaert, ontkende hij ooit lid te zijn geweest van het VNV en hen altijd als een 'destructief element in de Vlaamse Beweging' te hebben beschouwd. Hij werkte herhaaldelijk onder een schuilnaam mee aan het Vlaamse naoorlogse tijdschrift “Rommelpot”.

Ernest Claes overleed te Brussel op 2 september 1968. Hij werd begraven te Averbode in de schaduw van de abdijkerk. Zijn echtgenote Stephanie Vetter overleed op 9 oktober 1974 en werd bijgezet bij haar man op het kerkhof van de abdij van Averbode.

Internationaal werd Ernest Claes bekend door zijn heimatromans. Zijn verhalen zijn gebaseerd op jeugd- en oorlogservaringen en gebeurtenissen in zijn geboortestreek. Vooral “De Witte” uit 1920 werd immens populair. Talrijke boeken staan op zijn palmares: De vulgaire geschiedenis van Charelke Dop (1923), Het leven van Herman Coene (1925-1930), Wannes Raps (1926), Kerstnacht in de gevangenis (1946), Floere, het Fluwijn (1951) om er maar enkele bekende te noemen.

Informatie: Jan Vander Elst.